Zum Hauptinhalt springen

N02: Toleranties

FAQs over het onderwerp N Toleranties

Hoeveel is de tolerantie op materiaaldikte van koudgevormde profielen?

Een staalconstructie voor een woning is ontworpen met koudgevormde profielen. Bij levering van het staal blijkt dat de materiaaldikte van de profielen minder is dan de nominale dikte. Moet het constructief ontwerp nu worden afgekeurd?

Dat hangt af van de afwijking van de dikte van de geleverde profielen. Zowel NEN 6773, art. 7.4 als NEN-EN 1993-1-3, art. 3.2. (3) gaan uit van een tolerantie op de dikte van maximaal 5%. Tot die grens mag met de opgegeven nominale dikte worden gerekend. Bij een maatafwijking vanaf 5% moet de materiaaldikte rekenkundig worden verkleind (of vergroot). De nominale dikte is de dikte die de leverancier van het materiaal vermeldt in zijn documentatie. In de praktijk is de geleverde dikte van koudgevormde profielen bijna altijd minder dan de opgegeven waarde. Zolang de werkelijke dikte echter binnen de tolerantie van 5% valt is dat dus toegestaan.

---

Deze vraag is eerder verschenen in de rubriek Vraag & Antwoord in Bouwen met Staal 197 (augustus 2007).

Is het mogelijk tolerantieverschillen te beperken door de profielen uit één walsing te bestellen?

De opbouw van een gevel bestaat uit warmgewalste I-profielen en een glazen afbouwconstructie. Volgens NEN-EN 10034 bedraagt het verschil tussen de maximale plus- en mintoleranties over de hoogte van het I-profiel ongeveer 6 mm. Deze waarde is voor de glazen afbouwconstructie te groot. Is het mogelijk de tolerantieverschillen te beperken door de profielen uit één walsing te bestellen?

Ja. Tegen geringe meerprijs is dit mogelijk door deze wens duidelijk op de bestelbon te vermelden. De maximale hoogteverschillen tussen profielen uit het begin en het einde van één walsing bedragen ongeveer 2 mm. Let er op dat naast de nu geringere profieltoleranties uiteraard nog wel rekening moet worden gehouden met de toleranties die betrekking hebben op de productie en de montage volgens NEN-EN 1090-2.

---

Deze vraag is eerder verschenen in de rubriek Vraag & Antwoord in Bouwen met Staal 152 (februari 2000).

Na montage blijkt dat de kolommen op dakhoogte (7 m) 15 mm uit het lood staan. Mag dat?

Een bedrijfshal moet worden gemonteerd conform NEN-EN 1090-2. Na montage blijkt dat de kolommen op dakhoogte (7m) 15 mm uit het lood staan ten op zichte van het niveau van de fundering. Vervolgens krijgt de bouwkundig aannemer problemen bij het loodrecht stellen van het metselwerk, waarvoor hij de leverancier van de staalconstructie aansprakelijk stelt. Deze laatste wees de aansprakelijkheid hiervoor af. Stond het staalconstructiebedrijf in zijn recht?

Ja. Het antwoord op deze vraag staat namelijk in NEN-EN 1090-2. Hoofdstuk 11 van deze norm geeft de maximale toleranties indien er niet iets anders is overeengekomen. Figuur D.1.11 van deze norm toont de toegestane afwijkingen voor kolommen.

In de eerste regel (onder nummer 1) in deze figuur wordt de maximale scheefstand van een kolom in een gebouw zonder verdiepingen weergegeven. Deze maximale scheefstand bedraagt h/300. Dat wil zeggen dat in de bedoelde bedrijfshal de maximaal toegestane scheefstand 7000/300 = 23 mm bedraagt. Aangezien de werkelijke scheefstand met 15 mm aanzienlijk minder is dan de maximaal toelaatbare afwijking van 23 mm is het terecht dat de leverancier van de staalconstructie de aansprakelijkheid voor de problemen van de bouwkundig aannemer afwijst. Indien er redenen zijn om nauwere tolerantiegrenzen te hanteren - bijvoorbeeld voor het plaatsen van puien in de constructie - dan moeten deze aanvullende eisen specifiek in de overeenkomst zijn bepaald.

---

Deze vraag is eerder verschenen in de rubriek Vraag & Antwoord in Bouwen met Staal 149 (augustus 1999).

Welke plaatdikte moet bij de berekening van een dakplaat in rekening worden gebracht volgens NEN-EN 1993-1-3?

Het dak van een bedrijfshal bestaat uit verzinkte, geprofileerde staalplaten met een vloeigrens Re = 300 N/mm2. Volgens de specificatie van de leverancier zijn de platen gemaakt uit een coil met een breedte van 1500 mm en met een staalkerndikte van 1,25 mm. Echter bij de levering op het werk is een plaatdikte gemeten met een gemiddelde dikte van 1,16 mm. Welke plaatdikte moet bij de berekening van de sterkte van de dakplaat in rekening worden gebracht volgens NEN-EN 1993-1-3?

NEN-EN 1993-1-3, art. 3.2.4(4) verwijst voor de toleranties van verzinkte, geprofileerde staalplaat naar NEN-EN 10143. In deze laatste norm staan vier tabellen voor de tolerantie op de plaatdikte, afhankelijk van de toegepaste staalsoort. Bij een vloeigrens van Re = 300 N/mm2 en een ontwikkelde plaatbreedte tussen 1200 en 1500 mm geldt volgens NEN-EN 10143, tabel 2 voor een plaat met een nominale dikte tussen 1,20 mm en 1,60 mm een normale tolerantie op de dikte van +/- 0,13 mm en een speciale tolerantie S van +/- 0,08 mm. Aan de eerste wordt voldaan, omdat de gemeten waarde van 1,16 mm binnen de normale tolerantie valt. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de plaat mag worden toegepast. De speciale tolerantie (tweede eis) is van belang voor het bepalen van de rekensterkte. Hieraan is volgens de controle van de geleverde platen niet voldaan. Dit betekent dat de plaatdikte die in de berekening wordt gebruikt moet worden aangepast volgens formule (3.3b) van NEN-EN 1993-1-3. NEN-EN 1993-1-3, art. 3.2.4 hanteert een staalkerndikte tcor = tnom tmetallic coatings. Voor de gebruikelijke Z275 zinkcoating mag volgens NEN-EN 1993-1-3 worden aangehouden tmetallic coatings = 0,04 mm. In dat geval geldt voor de gemeten nominale dikte van 1,16 mm en bij een tweezijdige coating: tcor = t tmetallic coatings = 1,16 2 . 0,04 = 1,08 mm. De tolerantie ten opzichte van de gespecificeerde waarde bedraagt dan (1,25 1,08)/1,25 .100 = 14%. Hiermee volgt voor de dikte t die in de berekening moet worden gehanteerd: t = tcor(100 tol)/95 = 1,25 . 100 14)/95 = 1,13 mm.

---

Deze vraag is eerder verschenen in de rubriek Vraag & Antwoord in Bouwen met Staal 211 (oktober 2009).

Waar kan ik de toleranties op gemonteerde staalconstructies vinden?

Toleranties van gemonteerde staalconstructies zijn te vinden in NEN-EN 1090-2. In hoofdstuk 11 en bijlage D van de norm worden de geometrische toleranties op staalconstructies gegeven. Er wordt onderscheid gemaakt in fundamentele toleranties en functionele toleranties.

Fundamentele toleranties (bijlage D.1) zijn toegestane afwijkingen die van toepassing zijn op een reeks van criteria die fundamenteel zijn voor de mechanische sterkte en stabiliteit van de voltooide constructie. Functionele toleranties (bijlage D.2) zijn toegestane afwijkingen die vereist zijn om aan andere criteria te voldoen zoals passing en uiterlijk.

---

Deze vraag is eerder beantwoord door de Helpdesk van Bouwen met Staal (februari 2009).

Zijn er richtlijnen voor de maximaal toelaatbare vervorming van een aangelaste kopplaat?

Na het lassen van een kopplaat aan een stalen balk is de kopplaat enigszins krom getrokken. Zijn er richtlijnen voor de maximaal toelaatbare vervorming van een kopplaat?

De norm voor het vervaardigen en monteren van staalconstructies is NEN-EN 1090-2. Hoofdstuk 11 en bijlage D van deze norm hebben betrekking op Geometrische toleranties. Bijlage D is gesplitst in Fundamentele toleranties (totaal 15 tabellen) en Functionele toleranties (totaal 27 tabellen). Er staan in bijlage D geen toleranties gespecificeerd voor de toelaatbare afwijkingen van aangelaste kopplaten. Er staan wel toleranties in voor gerede componenten (o.a. lengte-afwijking, onrechtheid en onhaaksheid van balkeinden). Afwijkingen van aangelaste onderdelen kunnen van invloed zijn op de toleranties die op het geheel rusten.

---

Deze vraag is eerder beantwoord door de Helpdesk van Bouwen met Staal (juni 2009).

Is er een norm voor de toleranties op de afmetingen van warmgewalst balkstaal?

Ja, de toleranties op vorm en afmetingen van I- en H-profielen (zoals IPE, HEA, HEB en HEM) zijn weergegeven in NEN-EN 10034.

---

Deze vraag is eerder beantwoord door de Helpdesk van Bouwen met Staal (januari 2011).