Zum Hauptinhalt springen

N04: Montage

FAQs over het onderwerp N Montage

Hoe is de minimale dikte van de zinklaag bij lasverbindingen te garanderen?

Een staalconstructie voor een hal wordt geheel thermisch verzinkt. Op de bouwplaats moet echter een aantal verbindingen worden gelast. Hoe is te garanderen dat bij de lasverbindingen de zinklaag de minimaal voorgeschreven dikte krijgt of behoudt?

Het wordt aanbevolen vòòr het lassen de zinklaag over een voldoende breedte te verwijderen aan weerskanten van de aan te brengen lassen. Dit kan gebeuren door branden, stralen of beitsen. In de praktijk wordt echter meestal rechtstreeks gelast op het thermisch verzinkte staal zonder de zinklaag te verwijderen. Hierdoor wordt de zinklaag direct naast de las voor een groot gedeelte weggebrand. In beide gevallen is het noodzakelijk de zinklaag te herstellen nàhet lassen.

De aanbeveling de zinklaag plaatselijk te verwijderen vòòr het lassen heeft te maken met enkele, meestal minder belangrijke nadelen van het direct lassen aan thermisch verzinkt staal. Zo is er meer warmte nodig voor het lassen, waardoor een aanpassing van de lassnelheid noodzakelijk kan zijn. Zeker bij dikke zinklagen is het raadzaam trager te lassen. Ook komt er bij dikke zinklagen meer lasrook en/of zinkdamp vrij. Deze zinkdamp is niet alleen schadelijk voor de gezondheid, maar belemmert eveneens een goed zicht op de las. Een afzuiging kan dan noodzakelijk zijn. Tenslotte kunnen er bij het direct lassen aan thermisch verzinkt staal meer lasspetters ontstaan, evenals gasinsluitingen in de lasnaad.

In het algemeen geldt dat praktisch alle lasprocessen toepasbaar zijn op thermisch verzinkt staal, waarbij soms (bij dikke zinklagen) de lassnelheid moet worden beperkt. De mechanische eigenschappen van gelaste verbindingen van thermisch verzinkt staal zijn gelijk aan die van niet thermisch verzinkt staal.

Voor het herstellen van de zinklaag zijn twee applicatiemethoden beschikbaar: verven en spuiten. In de praktijk wordt meestal gekozen voor zinkrijke verven.

---

Deze vraag is eerder verschenen in de rubriek Vraag & Antwoord in Bouwen met Staal 195 (april 2007).

Kunnen de koppelstaven voor kanaalplaten zonder bezwaar op geverfde randliggers worden gelast?

De draagconstructie van een kantoorgebouw bestaat uit een staalskelet met kanaalplaten. De vloer moet voor het opnemen van de windbelasting fungeren als horizontale schijf, waardoor de randliggers via aangelaste staven moeten worden gekoppeld aan de kanaalplaatvloer. Om uitvoeringstechnische redenen worden deze koppelstaven pas gelast wanneer de kanaalplaten zijn gelegd. De staalconstructie is echter al gecoat in de constructiewerkplaats. Kunnen deze koppelstaven zonder bezwaar op de geverfde randliggers worden gelast?

Het lassen van betonstaal aan een staalconstructie komt steeds vaker voor. Omdat de exacte plaats van het betonstaal pas bekend is nadat de kanaalplaten (maar dat geldt ook voor bijvoorbeeld breedplaten) zijn gelegd, wordt er vaak gekozen voor lassen in het werk. Een andere reden kan zijn dat de vloerplaten niet of heel lastig kunnen worden gemonteerd als het betonstaal al is opgelast.

Het lassen aan een geschilderde staalconstructie vereist een zorgvuldige voorbereiding. Bij de las moet de aanwezige coating op het staaloppervlak worden verwijderd. Oppervlaktelagen zoals primers, maar ook zinklagen kunnen namelijk overmatige hoeveelheden rook bij het lassen opleveren. Dat kan leiden tot gasinsluitingen en daarmee de sterkte van de las verzwakken. Dit risico is bij hoeklasverbindingen groter dan bij stompe naden, en met name bij tweezijdige hoeklassen.

Attentie is geboden bij zogeheten lasprimers met een beperkt zinkgehalte. In theorie is het hierbij niet nodig de primer voor het lassen te verwijderen. Echter wanneer de laagdikte van de primer groter is dan de dikte die de leverancier heeft aanbevolen, is het waarschijnlijk dat de las poreus wordt. Met name bij andere lasprocessen dan het lassen met beklede elektroden is dat het geval.

Voor zover bekend is er geen onderzoek gedaan naar de sterkte van gelaste verbindingen op gecoat (niet zijnde lasprimer) materiaal. Informatie over bijvoorbeeld lasprocessen is te vinden op de website van het Nederlands Instituut voor Lastechniek (www.nil.nl) onder de rubriek Laskennis opgefrist .

De sterkte van een las kan worden berekend volgens NEN 6770 of NEN 6772. De lassen moeten voldoen aan de voorwaarden genoemd in NEN 6770, art. 7.2.2. De norm geeft prestatie-eisen waaraan moet worden voldaan, ongeacht de gebruikte lasmethode.

---

Deze vraag is eerder verschenen in de rubriek Vraag & Antwoord in Bouwen met Staal 193 (december 2006).

Hoe groot is de wrijvingscoëfficiënt tussen staal en beton waarop minimaal mag worden gerekend?

In een staalconstructie met geïntegreerde liggers en kanaalplaten worden de kanaalplaten om logistieke redenen eerst aan één zijde op de liggers geplaatst voordat het andere veld (korte tijd later) wordt volgelegd. Het verdraaien van de stalen ligger wordt gedeeltelijk voorkomen door de horizontale wrijvingskracht tussen staal en beton. Hoe groot is de wrijvingscoëfficiënt tussen staal en beton waarop minimaal mag worden gerekend?

[afb. a]

De Nederlandse normen geven geen enkele aanwijzing voor de gevraagde minimale wrijvingscoëfficiënt. De Duitse DIN 18800 (Stahlbouten. Teil 1. Bemessung und Konstruktion, 1981) hanteert in art. 5.4.2 een waarde = 0,3. Uitgaande van een veiligheidsmarge van 1,5 geeft dit een effectieve waarde van = 0,2. Volgens de Duitse norm mag er dus op worden gerekend dat 20% van de verticale oplegkracht via wrijving in het contactvlak tussen staal en beton kan worden overgedragen. Wanneer er een oplegmateriaal wordt toegepast, zoals vilt of rubber, moet echter bij de leverancier hiervan worden nagegaan op welke waarde van de wrijvingscoëfficiënt mag worden gerekend.

Opgemerkt wordt dat het in Nederland niet gebruikelijk is om in de gebruiksfase op wrijving te dimensioneren vanwege de constructieprincipes van taaiheid en incasseringsvermogen. Bovendien is de contactdruk lang niet altijd permanent aanwezig. Rekenen op wrijving is gebruikelijk bij voorgespannen constructies zoals voorspanbouten.

---

Deze vraag is eerder verschenen in de rubriek Vraag & Antwoord in Bouwen met Staal 149 (augustus 1999).

Is er voorgeschreven met welke kracht bouten moeten zijn aangedraaid?

Een aantal bouten in scharnierende en momentvaste verbindingen van een pas gemonteerde constructie zijn eenvoudig met de hand los te draaien. Is er voorgeschreven met welke kracht de bouten moeten zijn aangedraaid?

De norm voor het vervaardigen en monteren van staalconstructies is NEN-EN 1090-2. In deze norm is aangegeven hoe bouten aangedraaid moeten worden. Artikel 8.3 uit die norm heeft betrekking op het aandraaien van niet-voorgespannen bouten die tenminste 'handvast' aangedraaid moeten worden. Als er wordt gesproken over 'handvast' aandraaien wordt er bedoeld dat één man gebruik maakt van een sleutel met normale afmetingen zonder verlengstuk.

---

Deze vraag is eerder beantwoord door de Helpdesk van Bouwen met Staal (maart 2009).